Vandaag is de nacht een ongenode dikke dame. Ik geef haar een duw. Mijn handen verdwijnen in haar buik als in een suikerspin. Ze bevriezen in de donkerte. Verschrikt trek ik ze terug. Te laat. Zwarte stroop glijdt bij me binnen, druppelt langs het infuus van mijn aders naar mijn hoofd. Mijn hersens vallen stil. Er is alleen nog die grauwe moloch, mijn liefste vijand. Ik geef me over. Morgen zal er weer licht zijn.