Vandaag las ik met stijgende verontwaardiging volgend bericht op Facebook:

Kluun schrijft over de dood van zijn vrouw, Enquist over haar verongelukte dochter, Van der Heijden over zijn gestorven zoon. Anjo Brombacher vindt het ethisch gezien niet juist als uitgevers egoleed zo exploiteren. Volgens hem horen ze hun auteurs te vragen: ‘Zou je dit nu wel uitgeven?’ Hij vreest dat ze eerder zeggen: ‘Schrijf maar snel door! Dan kan het nog in de catalogus, want de feestdagen komen eraan.’ Wat vindt u?”

Bron: Filosofie Magazine

Wat ik ervan vind?

Een paar jaar geleden verloor ik een baby. Nee, niet ik. We. Mijn vrouw en ik. Geen geboren baby, een buik-baby. Hij zwom nog lekker in me rond. Hoefde de wereld nog niet aan te kunnen. Mijn hele lichaam had zich naar hem gevormd. Mijn buik was een zee. Een zacht deinende beschermende zee. Mijn hart zond warme sonargolven uit naar Marius, ons zeekind. De drie eerste ‘gevaarlijke’ maanden gingen voorbij. Vanaf dan kon het alleen nog maar goed gaan. Maar het lot of de goden of de wind of wat dan ook beschikte anders. Marius stierf na vier maanden en een paar dagen dobberen.
Het zou te veel woorden in beslag nemen u uit te leggen hoe groot en diep en zwart en gruwelijk ons verdriet wel was. Hoe hard het was wakker te worden in een ziekenhuisbed, met een lege buik en een lichaam dat zich nog zwanger voelt. Weten dat je kind ergens in een container, een verbrandingsoven is terechtgekomen. Nooit vastgehouden. Nooit een aai of een knuffel, een oogopslag.
Mijn vrouw en ik, we werden niet begeleid. Troost was er, van een paar hechte vrienden. Verder niets.
Wij zochten ons blind een weg door ons verdriet.
We deden dat door te schrijven. Elk op onze eigen manier. Omdat ons bloed voor een deel uit inkt bestaat. Omdat we ergens heen moesten met ons verhaal en onze pijn. Papier is geduldig, vergeeft u me het cliché, het neemt zonder morren alles op dat je het toevertrouwt.
Bij mijn vrouw mondde dat uiteindelijk uit in prentenboeken. Eentje over de dood met De vraag van eend. Een ander over het verlies van een baby met In de zee van mama’s buik. Weet u hoeveel reacties mijn vrouw al kreeg van lezers? Hoe troostend haar boek wel was. Hoe het had geholpen met kinderen over de dood te praten. Hoe een kindje nu de dood van zijn babybroertje beter kon verwerken.

Deze zomer las ik, in een land waar de zon ook ‘s nachts bleef schijnen, Tonio, van Van der Heijden. Zijn verhaal en het onze staan ver van elkaar. Maar we delen één ding. Verlies en het verdriet erom. Ik heb driftig passages aangestreept die ik herkende. Gehuild heb ik ook, ach, ik ben een vrouw, wij – het zwakke geslacht – zijn makkelijk tot tranen te bewegen. Dankbaar was ik ook. Dat deze schrijver zijn verdriet wilde delen, de verwerking, de gedachten en gevoelens errond. En ik was ontroerd. Dat een man zich zo bloot, tot op het bot durft te geven.

In het najaar verscheen Jij bent de zon nu van Guillaume Van Der Stighelen. Een bundel gedichten/gedachten/gevoelens die hij neerschreef na het overlijden van zijn zoon Mattias. ‘Registraties van de verwarrende gevoelens die je overvallen.’ Het is veel meer dan dat. Er is ook de tekst van Mattias’ mama die je naar de keel grijpt. Er is de prachtige stem van zus Joline die door merg en been gaat. De samenhang van alle mensen die het boek en de cd maakten tot wat het is: troost. Troost, steun en herkenning voor ieder die met rouw, verlies en pijn te maken krijgt.
Ook Guillaume kreeg te horen dat hij ‘te koop liep’ met zijn overleden kind.
Te koop? Kon je die pijn maar verkopen, denk ik dan. Was het maar zo eenvoudig.

Vier boeken, vier verschillende verhalen, één thema.
Hadden ze er niet mogen zijn? Ach, die vraag behoeft toch geen antwoord meer?
Hebben al die uitgevers aan de dollars gedacht toen ze beslisten het boek uit te geven? Wat denkt u? Dat een uitgever een missionaris is, een vrijwilliger die niet werkt om den brode, maar bezoldigingsloos boeken de wereld instuurt omdat ‘de boodschap’ moet worden uitgedragen? Zag de uitgever het gat in de markt? Natuurlijk zag hij dat. Maar hij zag vast ook wat wij lezen in die boeken die er god zij dank zijn gekomen: hoe een mens terug overeind kan komen, wanneer zijn hele wereld aan stukken lijkt te zijn geslagen. Hij wist wat wij erin zouden vinden: troost en herkenning.
Hebben de schrijvers altruïstisch gedacht: ik schrijf dit op om anderen te helpen? In eerste instantie hebben ze hun pijn over het papier uitgesmeerd. ‘Help me,’ schreeuwden ze uit, ‘red me van deze pijn,’ ‘zie mijn verdriet’, ‘zie wat ik verloren heb’.
Vindt u dat vreemd? Kom, kom. Vindt u dat eenieder maar beter met zijn pijn in een hoekje kruipt en ‘dapper’ zijn tranen wegslikt?
Ik deed dat, veel te lang. Het bracht me niets. Alleen maar meer zwart.
Deze schrijvers brachten me licht. Een beetje licht in al mijn zwart. Zij verdienen mijn eeuwige dank en respect.

Egoleed?
Wie vindt er in godsnaam zulke woorden uit?