Mijn liefste kind, schreeft gij. Telkens ik uw kaartjes lees, vloeien de tranen. In mijn borst knelt een ondraaglijke pijn, alsof er iets leeft, iets dat groeit in een te klein nest, dat moet uitbreken, maar geen weg vindt.

Ik zoek u, in mijn herinneringen, in kleine dingetjes die ik van u heb bewaard. Gij zijt er niet meer en toch zijt ge zo aanwezig. Soms sta ik opeens stil, in een supermarkt, een winkel, een straat, een bibliotheek en dan knalt – pats – het besef weer tegen me aan. Dat gij er niet meer zijt, er nooit meer zult zijn. Dan vallen al mijn spieren stil, zeg ik stilletjes uw naam. Zodat ge in de lucht hangt, bij mij, om me heen.

Ik kan niet meer naar u bellen om te zeuren over mijn dag, en gij niet naar mij om te zeuren over de uwe. Dat we dan niet meer kunnen lachen samen en dat we niet meer tegen elkaar kunnen zeggen dat het ons spijt dat we zeuren.

Moederdag komt eraan. Zonder u. Is het dan nog Moederdag?
Mijn verjaardag komt eraan. Zonder u.
Zonder een kaartje van u, zonder uw stem die Lang zal ze leven zingt. Zo moedig was dat, want zonder uw liefste, die ge zo miste.

Nu ben ik het die u mis.