Ik zit in de donkere ergernis van een theaterzaal. Een snuivende heer aan mijn rechterkant, een wiebelvoet tegen de rug van mijn stoel, een kwebbelend echtpaar linksvoor, een laatkomer die de zaal doorkruist, de geur van zweet en te veel theaterrook … Afijn, u kent dat wel.
Dan komt er een engel het podium op. Niet echt natuurlijk. Ik word al eens wat lyrischer als het over de kleinkinderen gaat, al stroomt er geen druppel bloed van mij door hun aderen.
Zij is de oudste van het nest. Een zucht geleden was ze nog een vers kuikentje, pluizig en schreeuwerig, nu huppelt ze gecontroleerd met een ernstig geconcentreerd gezicht op een melodie die niet bij haar leeftijd hoort. Haar lichaam is een en al spankracht, is dat altijd al geweest, maar kreeg door de jaren heen meer ritme.
Halverwege haar dansje verdwijnt ze van het podium, om tien tellen later in een glitterjurk terug te verschijnen, met datzelfde ernstige snuitje, maar met net iets meer schwung. Door die glitters allicht.
Alleen werkelijk grote diva’s à la Minelli en Madonna schudden tijdens de show moeiteloos de kleren van zich af om met pluimen of tijgervelletjes of glitters het publiek te verrassen.
Deze kleine glitterdiva heeft geen oog voor haar publiek, ze heeft genoeg aan zichzelf, haar lange elastische benen en haar glinsterende jurk.
In mijn ooghoek houden haar ouders de adem in, trots en nerveus en lacherig en blij.
Wanneer het applaus al uitgestorven is, en een rist andere ernstige danseresjes de juiste pasjes en elkaar volgen, waart een spook in mij rond.
Een spook dat proeft naar zout en gemis.