Ik noem het de uren van grootzaamheid. Die nachtelijke uren die beginnen met wakker schrikken uit een droom. Je hart klopt sneller en harder dan het behoort te doen, zo midden in de nacht. Maar je hersens nemen het al snel weer over. Ze vertellen je dat alles goed is. Het was maar een droom. Je ligt veilig in je bed. Je hebt nog uren slaap te goed. Langzaam gaat je hart terug in normale modus. Je draait je op een andere zij. Je trekt het donsdeken wat dichter tegen je aan. Je zoekt die ene lijn die je terug naar de wereld van de slaap trekt. Je wilt opnieuw wegglijden. Maar je grijze cellen (these little grey cells, nietwaar monsieur Poirot) ruiken hun kans. Ratelend schieten ze in werking. En dan moet je ook nog plassen. Je stelt het uit. Je wilt naar een nevelwereld. Ergens tussen leven en dood. Een wereld waar je lichaam en geest kunnen opladen. Waar geen zorgen zijn. Waar überhaupt geen gedachten zijn. Toch?
Je blaas werkt niet mee. Ze dringt zich heviger aan je op en uiteindelijk schuif je onder de dons uit en sluipt naar de wc. Je plast zo stil als je kan – je lief slaapt licht – en met je ogen dicht. Zo hoop je je hoofd te foppen. Je bent eigenlijk niet wakker. Zo dadelijk kruip je terug in dat warme nest en glijd je opnieuw een droom in.
Maar het is al te laat. De grootzaamheid heeft al toegeslagen. Achter je gesloten ogen is het laatste beeld van je computerscherm al in 3D opgedoken. Een to-dolijstje dringt zich aan je op. Geen klein post-it’je, zoals op je bureau, maar een lijst zo groot als een reclamepaneel aan de bushalte. En dat is nog maar het begin. Je kijkt naar de klok en merkt voor het eerst dat er tussen de uren en de minuten een dubbele punt staat dat flikkert. Aan uit, aan uit, aan uit. Niet eens per seconde. Niet op letten, schreeuw je tegen jezelf en je sluit je ogen. Je draait je om, met je rug naar het geflikker. Je bedenkt dat je nog een andere klok hebt, eentje die niet flikkert. Of wel? Die oude klok, die kocht je toen je nog alleen woonde, toen je op je eigen bizarre ritme leefde en … Stop!
Je gaat op je rug liggen. Een vogel schrikt op uit zijn slaap, fluit een schrille toon, valt weer stil. Je herinnering gaat terug naar die ene nacht, waarin je niet sliep, toen je hand eindeloos bleef voelen aan je buik, vruchteloos op zoek naar tegen beter weten in. Je dwingt je gedachten naar vrolijker dingen. Vakantie. Rust. Een to-dolijst wordt op je plafond geprojecteerd. Wat nog te doen voor je kunt vertrekken. Wat nog te regelen voor onderweg.
Je draait je opnieuw op je zij. Alsof de stand van je lichaam je gedachten kan bepalen. De kamer vult zich, samen met de rustige ademhaling van je lief, met je vader, die je nog steeds mist, met je pleegzoon, die je zorgen baart, met de woorden die je allemaal nog wilt schrijven.
Alles wordt groter. Het gemis, de zorgen, de woorden. Je hoofd lijkt een enorme zeppelin waarin alles wat een mens maar kan denken door elkaar heen bolt en botst.
De grootzaamheid wint. Altijd. Er bestaat maar een remedie. Opstaan. Stilletjes de kamer uit. Naar beneden. Een klein lichtje aan. Een kop koffie. Schrijven.
Kleine letters op een klein scherm. Ze vatten de grootzaamheid, bouwen er een kader omheen. In mijn hoofd komen alle snelwegen samen.
Wanneer straks de wekker afloopt, zal ik moe zijn. Maar er zullen gedachten vastliggen. Die komen mijn slaapkamer niet meer in.