Nooit gedacht
dat je zo zou weggaan.
Zo stil,
zo rustig,
zo vredig.
Ik zag jou altijd
vechten,
roepen tegen het onrecht van de dood,
schreeuwen
van onmacht tegen het sterven.
Nooit gedacht
dat je
er vrede mee zou nemen,
met die man met zijn zeis.
Ik zag je
hem al een dreun verkopen,
wat dacht hij wel,
magere schrokop,
dat hij jou zomaar
kon komen halen,
zo zonder weerstand
zo zonder verzet?
Jij,
de onverzettelijke?
Altijd wel gedacht
dat je zo weg zou gaan
zo stilletjes,
toen je wist dat wij
te samen rustten,
zodat we die laatste snak naar adem
niet meer hoefden
te zien.
Je zei
zonder woorden
dat het goed was,
in die laatste glans
die we kregen van
jouw hemelsblauwe ogen.
Wij dragen die ster
voor altijd
met ons mee.